.
[1] Honden uit mijn zee
.
Je maakt een schelpje van je hand.
Gevuld met helder water onze eigen blauwe zee.
De vierkante meter deken met zand er omheen.
Van Louise en mij: ons privéstrand.
.
Mijn verhalen varen uit, ruisen als wind
in je oren.
In een vloed van
gebroken woorden,
golven ze over je heen.
.
Je veegt het zout uit mijn wonden,
het strand overspoelt met
slapende honden.
Honden uit mijn zee.
.
En ik laat me zachtjes breken, jaag op de meeuwen,
terwijl we zandgebakjes eten
trek je me verder mee.
.
De boei ligt te gapen, halfslag overboord,
alsof ze me zeggen wil dat jij alleen me
redden kan
van de verdrinkingsdood.
.
.
[2] Dans met mij Louise, dans met mij
.
Koffie doet de wereld ontwaken
van Berlijn tot in onze straat,
ons huis, onze kamer, ons bed
de koffie is gezet,
geurt over het plein,
tijd om samen op te staan:
Kom Louise, kom we gaan.
.
Doe mij aan Louise,
trek mij aan, trek aan mij,
dans met mij, in de kamer,
over het plein
van de Demerstad,
aan het water,
onder de sterren
van de dageraad,
met zicht op zee,
neem me mee.
.
Ik beng bang Louise,
bang van het water,
bang voor later,
voor de water bij de wijn
voor de kater,
wanneer er geen koffie meer zal zijn.
.
Dans met mij Louise,
dans met mij.
Neem me mee.
.
.
[3] Kom Louise, kom we gaan
.
Kijk daar de verre einder
de eindeloze einder
daar
achter de heuvel
de verre gezwollen heuvel
de oneindige, groene heuvel
achter de kloeke weiden
de groenige grassige weiden
daar
daar ligt het zwaard
het vermaledijde zwaard
waarmee ik ten strijde zal gaan
tegen alle dwazen
die in hun aardse dwaasheid
en hun afvallig bestaan
op houden te bestaan
ruk ik het volk van de
kloten.
Kom Louise, kom we gaan.
.
En mijn handen grijpen het zwaard, reiken verder
dan jij kan voelen,
ooit weten zal, groter dan
de plas die jij wenen kan
in dit zinloze bestaan.
.
En ik zal sterven
sterven aan een gruwelijke dood
sterf ik met mezelf in
jouw schoot, in mijn tranen,
zal ik er niet meer zijn,
niet meer in schaduw,
niet in zon,
die rusteloos slapen zal waar jij ook komt
zullen deuren open gaan,
omdat je nog steeds bestaat.
.
En hoor, aanhoor dit leven
dit leven uit de goot
dit etterende leven uit de
schoot, dat ik je nooit
had willen geven, krijg je
hoge woorden, vale tonen,
scheldende woorden,
kom naar me heen.
.
Met zwaard, moed en paard
ten strijde gaan!
Kom Louise, kom we gaan.
.
.
[4] Ik ben vermoord door jouw hemel
.
Een meute honden
verscheurt de kadavers
die gevallen zijn
in de oorlog
in de strijd.
.
Tussen nacht en dauw
is alles donkerblauw
in een schijn, een aanval op mijn ogen
om op de troon van de eenogen
koning te zijn.
.
Ik rust op je netvliezen
je ruikt wat ik wil, als een
kind verslind je gulzig mijn woorden
die je een indigestie geven van mijn taal.
.
En de nacht blijft komen, schurkt zich tegen het gloren,
tegen de dageraad,
waar jij als mijn trouwste frontsoldaat
met me zal strijden, aan mijn zijde,
op en over,
samen ten onder gaan.
.
Met zwaard en bijl hakken we in op mekaars leden
ontvreemden we het paard dat draaft door het leven.
Tussen kop en staart klopt mijn hart, dat tegen je praat
zoals alle dieren op aarde elkaar woordeloos verstaan.
.
Ik ben vermoord door jouw hemel, de opaalblauwe hemel,
die over me regent,
als de nacht zal komen.
De zon schurkt zicht tegen het gloren
en ik blijf naar je staren, onbewogen,
om nooit meer weg te gaan.
.
.
[5] Gedagvaard
.
Het heeft van doen met de jaren. Dat maakt, het
doorhoren van de woorden, zoiets als doorleven,
het wassen van mijn tranen, het opschonen van
de pijn, netjes geschikt aan een waslijn, zodat er
geen woorden meer zijn. Waaien we samen uit.
.
Mij bedrieg je niet, dat doe ik wel met mezelf, zodat je
me nooit voor kan zijn, of toch niet in dit leven.
Verlies ik me in scheuren, in het sleuren, in wat een
pen niet gezegd krijgt, in honderden talen en verhalen.
.
Een zinnebeeld, in de zieke geest die openvalt als
een parachute en vast hangt in een boom,
bengelen mijn benen boven de grond.
.
Het ingezaaide land
Jouw uitgemaaide bed
Mijn uitgezaaide kanker
Mijn goedaardig kloppend gezwel
Mijn terminale hart
.
Sta stil, sla ik de ogen open, naar de hemel, sla de nek
in het hoofd, zal ik kraken, zal ik vrezen. De dageraad
heeft me gedagvaard, daar langs het Demerkanaal, jouw
tribunaal. Wat valt er te vrezen?
We zijn toch al overal door geweest?
.
En ik voel het vel, het vel waarin een vrouw een kind
draagt dat tussen de liezen wordt geboren, als bloed dat
kruipt waar ik niet kan gaan. De eed is veel te duur
gezworen, voor een keer,
voor nooit meer,
voor de allerlaatste keer,
en opweer.
.
They might say that I’m a dreamer,
but i’m not the only one
.
Zo las ik iets over een neger uit Mozambique van Remco
en ik boog het hoofd en dacht – jij zou een mooi
kladboek zijn.
.
.
[6] Sloophamer
.
Je pleegt een hartaanval op mijn al dente geest
met een sloophamer van groen Chie Miharaleer
die de wolken in mijn hoofd doorklieven.
Dansen we op de slappe koord van de liefde
als zigeuners die het voorland verlaten
langs de oevers van het spiegelende water.
.
In het ochtendblauw gaf je me schaafwonden
aan de ogen, die het kijken niet meer aankonden.
Wat nog aan woorden in mij wakker ligt
hou ik tegen het opkomende ochtendlicht
van de wereld die me terug komt halen
ik wil eten slopen missen slapen.
.
En zondags gaan we naar de kerk
waar alle stervelingen afspraak geven
om boete te doen over het leven
en het vergeten van andermans dood.
.
.
[7] Sloop mij
.
We eten, we drinken en we verzaken te slapen
want slapen kan nu niet meer en ook niet voor
minder. Verzin ik een sterrenbeeld dat het water
streelt van het voorbijvarende kanaal, luister ik
naar jouw verhaal, op de oever die verdampt tot
asfalt. Waar we beiden verdrinken in het natte gras,
een verleden dat trekt en zachtjes krast en de dauw
die valt, omhelst onze schouders om weer mezelf te
zijn. Je doopt me met pek, met veren en vacht, je
havert mijn witte paard dat wacht al veel te lang op
stal staat. Ik ben nooit alleen geweest heb het nochtans
geprobeerd, zelfs in deze eindeloze nacht waarin je me
sloopt, me bedavert als vida-nueva-schepen die de
stilte trotseren, komt de dageraad aangeslopen.
Verstop ik me tussen jouw haren, om aan te spoelen,
het schip te schonen, trossen te gooien, hoor ik je door
je poriën zachtjes verder varen.
.
.
[8] Ik wil een beeld maken van haar
.
Ik wil een beeld maken van haar
als een passionele kunstenaar
die letters snijdt met tanden
.
Bewandel ik haar handen
manen, ogen en wenkbrauwen
als een volleerd woordhouwer
.
Streel ik haar sculptuur
tot een retorisch stijlfiguur
boetseer ik een metafoor
.
Dat ik fluister in haar oor
bebeitel ik haar gezicht
in een ambachtelijk marathongedicht.
.
.
#Henri A.